Intel(R) Matrix Storage Manager verbetert de prestaties en betrouwbaarheid van subsystemen voor opslag in systemen met Intel(R) Pentium(R) 4-processoren en een van de volgende opslagcontrollers:
Intel Matrix Storage Manager bestaat uit de volgende componenten:
Intel Matrix Storage Manager option ROM wordt afzonderlijk geleverd en is niet aanwezig in systemen die geen ondersteuning bieden voor RAID. Het option ROM is over het algemeen geïntegreerd in het BIOS van het moederbord, zodat RAID-volumes kunnen worden geconfigureerd voordat het besturingssysteem wordt gestart.
Het stuurprogramma voor Intel Matrix Storage Manager kan worden geïnstalleerd op systemen met ondersteunde controllerhubs die ouder zijn dan de Intel 631xESB/632xESB- of ICH7R-controller. In dat geval zullen voorzieningen waarvoor ESB2- of ICH7R-hardware nodig is, niet beschikbaar zijn in de Intel Matrix Storage Console.
De installatie van de software is volledig geautomatiseerd voor alle ondersteunde chipsets en besturingssystemen. Raadpleeg Systeemvereisten in dit Help-bestand voor meer informatie.
Op systemen waarin RAID en de Intel 631xESB/632xESB- of ICH7R-controller worden gebruikt, ondersteunt Intel Matrix Storage Manager de volgende voorzieningen:
Matrix RAID |
Twee onafhankelijke RAID-volumes binnen één array maken, beheren en gebruiken. |
Meerdere arrays |
Tot drie onafhankelijke RAID-arrays, elk met twee harde schijven, maken op elk van de zes SATA-poorten. |
RAID 0 met meerdere schijven |
Een RAID 0-volume maken met minimaal twee en maximaal zes harde schijven. |
RAID 1 |
Een RAID 1-volume maken met twee harde schijven. |
RAID 5 |
Gegevens en pariteit worden in strips verdeeld over drie, vier, vijf of zes harde schijven. |
RAID 10 |
Een RAID 10-array maken en de voordelen genieten van zowel RAID 0 als RAID 1. RAID 10 bevat een RAID 0-array met twee schijven voor prestatiedoeleinden. Elk van de schijven in de RAID 0-array wordt gespiegeld naar een RAID 1-array. |
RAID-reserve |
Eén of meer harde schijven automatisch gebruiken voor het opnieuw samenstellen van volumes. |
Migratie naar een ander RAID-niveau |
Migratie van RAID 0, 1 en 10 naar RAID 5. |
Advanced Host Controller Interface (AHCI) |
Gebruik van geavanceerde SATA-voorzieningen, zoals de geïntegreerde opdrachtwachtrij en geïntegreerde hot-plugging. |
Write-back cache |
Meerdere I/O-aanvragen van de host groeperen in een kleiner aantal aanvragen en van de cache naar de volumes schrijven met gedefinieerde intervallen. Deze RAID 5-voorziening verbetert de latentie van een array bij lezen en schrijven. |
NTFS-beveiliging |
Gebruikers moeten zich aanmelden met voldoende rechten om RAID-volumes te kunnen maken of wijzigen. |
Uitbreiding NTFS-partities |
NTFS-partities uitbreiden tijdens de migratie naar een array van grotere schijven. |
Ondersteuning van 64-bits besturingssystemen |
Ondersteuning van sommige 64-bits besturingssystemen. Raadpleeg Systeemvereisten voor meer informatie. |
Op systemen met ondersteunde mobiele controllers (zie de systeemvereisten) ondersteunt Intel Matrix Storage Manager de volgende voorzieningen:
RAID 0 |
Een RAID 0-volume met twee schijven maken met de ICH7MDH I/O-controllerhub |
RAID 1 | Een RAID 1-volume met twee schijven maken met de ICH7MDH I/O-controllerhub |
Matrix RAID |
Twee onafhankelijke RAID-volumes binnen één array maken, beheren en gebruiken. |
Advanced Host Controller Interface (AHCI) |
Maakt het voor het opslagstuurprogramma mogelijk geavanceerde SATA-voorzieningen, zoals de geïntegreerde opdrachtwachtrij en geïntegreerde hot-plugging, in te schakelen. |
Aggressive Link Power Management |
Maakt het voor de SATA-controller mogelijk om een lager energieverbruik in te stellen voor het SATA-apparaat. |
Asynchrone meldingen |
Maakt het voor een ATAPI-apparaat mogelijk om aan de SATA-controller te melden dat het apparaat aandacht vereist. |
Voor een volledige gebruikershandleiding gaat u naar http://support.intel.com/support/go/imsm/kb_r.htm.
Voor Intel(R) Matrix Storage Manager zijn de volgende systeemcomponenten vereist:
Opmerking: Het is mogelijk dat deze besturingssystemen niet beschikbaar zijn in alle talen.
De volgende besturingssystemen worden niet ondersteund:
++Alleen beschikbaar op platforms met chipsets uit de Intel(R) 5000 serie met een Intel(R) 631xESB I/O Controller Hub
RAID (Redundant Array of Independent Disks) verwijst naar meerdere onafhankelijke harde schijven die worden gecombineerd om één logische array te vormen. Als er binnen de array één of meer RAID-volumes worden gemaakt, herkent het besturingssysteem de afzonderlijke schijven niet meer, maar wordt elk volume geïdentificeerd als een logische harde schijf. De hoofddoelstellingen van RAID zijn om de prestaties en de betrouwbaarheid van het subsysteem voor opslag te verbeteren en fouttolerantie te ondersteunen.
Met Matrix RAID kunnen één of twee onafhankelijke RAID-volumes worden gemaakt in één RAID-array. De array kan bestaan uit minimaal twee tot maximaal zes SATA-schijven, afhankelijk van het RAID-niveau. Het eerste RAID-volume beslaat een deel van de array, zodat er ruimte overblijft voor het tweede volume.
Het RAID-niveau bepaalt hoe de gegevens worden opgeslagen in het volume dat de schijven van de array beslaat. Intel(R) Matrix Storage Manager ondersteunt RAID-niveau 0 (striping), RAID-niveau 1 (spiegelen), RAID-niveau 5 (striping met pariteit) en RAID-niveau 10 (striping en spiegelen). Andere RAID-niveaus worden op dit moment niet ondersteund.
Bij RAID-niveau 0 worden twee of meer harde schijven zo gecombineerd dat de gegevens in gemakkelijk te beheren blokken, strips genaamd, worden opgedeeld. Tabel 2 geeft aan hoe strips van verschillende omvang het best kunnen worden gebruikt. De strips worden verdeeld over de arrayleden waarop het RAID 0-volume staat. Met deze methode worden de prestaties bij lezen en schrijven verbeterd, met name bij sequentiële toegang, doordat gegevens op verschillende harde schijven tegelijk kunnen worden geopend. Een RAID 0-volume voorziet echter niet in redundantie van gegevens. Bij een storing in een van de schijven gaan dus alle gegevens in het volume verloren. Hieronder wordt een overzicht van de RAID 0-kenmerken gegeven:
Op RAID-niveau 1 worden twee harde schijven zo gecombineerd dat alle gegevens tegelijkertijd worden weggeschreven naar de arrayleden die deel uitmaken van het RAID 1-volume. Met andere woorden: de gegevens worden twee keer opgeslagen (gespiegeld) op de harde schijven van het RAID 1-volume. Dit betekent dat wordt voorzien in redundantie voor alle gegevens op de eerste schijf. RAID 1 wordt meestal gebruikt op werkstations en servers waarop redundantie van gegevens een belangrijke overweging vormt. Hieronder wordt een overzicht van de RAID 1-kenmerken gegeven:
Bij RAID-niveau 5 worden drie of meer harde schijven zo gecombineerd dat de gegevens in gemakkelijk te beheren blokken, strips genaamd, worden opgedeeld. RAID 5 maakt gebruik van pariteit, een mathematische methode voor het herstellen van verloren gegane gegevens op één schijf, waarmee de fouttolerantie groter wordt. De gegevens en pariteit worden in een roterende volgorde in strips verdeeld over de arrayleden. Met de pariteitsstrips is het mogelijk om de gegevens te herstellen nadat een harde schijf met een storing is vervangen door een nieuwe schijf. Het extra werk voor het berekenen van de ontbrekende gegevens gaat ten koste van de schrijfprestaties van de volumes wanneer gegevens opnieuw worden samengesteld. RAID 5 werkt beter voor minder omvangrijke I/O-functies dan voor grotere sequentiële bestanden. Tabel 2 geeft aan hoe strips van verschillende omvang het best kunnen worden gebruikt. Hieronder wordt een overzicht van de RAID 5-kenmerken gegeven:
Op RAID-niveau 10 worden vier harde schijven gebruikt om een combinatie van de RAID-niveaus 0 en 1 te realiseren. De gegevens worden in strips verdeeld over een array van twee schijven die een RAID 0-component vormen. Elk van de schijven in de RAID 0-array wordt gespiegeld naar een schijf in de RAID 1-array. Deze configuratie biedt de voordelen van RAID 0 op het gebied van prestaties en de voordelen van RAID 1 op het gebied van redundantie. Hieronder wordt een overzicht van de RAID 10-kenmerken gegeven:
RAID-niveau |
Aantal schijven in de array |
ICH6R |
ICH7R ICH7DH |
CH7MDH |
ESB2 |
RAID 0 |
2 |
JA |
JA |
JA |
JA |
RAID 0 |
3 of 4 |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 0 |
5 of 6 |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 1 |
2 |
JA |
JA |
JA |
JA |
RAID 5 |
3 of 4 |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 5 |
5 of 6 |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 10 |
4 |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
Tabel 2 geeft aan hoe strips van verschillende omvang het best kunnen worden gebruikt.
Stripgrootte |
Beschrijving |
RAID-niveaus |
---|---|---|
4 KB |
Best voor specialistische gebruiksmodellen waarvoor strips van 4 KB vereist zijn |
RAID 0, 10 |
8 KB |
Best voor specialistische gebruiksmodellen waarvoor strips van 8 KB vereist zijn |
RAID 0, 10 |
16 KB |
Ideaal voor sequentiële overdracht |
RAID 0, 5, 10 |
32 KB |
Geschikt voor sequentiële overdracht |
RAID 0, 5, 10 |
64 KB |
Goede stripgrootte voor de meeste doeleinden (standaard voor RAID 5, 10) |
RAID 0, 5, 10 |
128KB |
Beste prestaties voor de meeste desktops en werkstations (standaard voor RAID 0) |
RAID 0, 5 |
Het stuurprogramma voor Intel(R) Matrix Storage Manager is software met een certificaat van Windows Hardware Quality Labs (WHQL) en is specifiek ontworpen voor het verbeteren van de prestaties en de betrouwbaarheid van het subsysteem voor opslag. Het stuurprogramma wordt geïnstalleerd als onderdeel van de software van Intel Matrix Storage Manager.
Wanneer het stuurprogramma is geïnstalleerd, sturen de andere componenten van Intel Matrix Storage Manager query's naar het stuurprogramma voor een beter beheer van het subsysteem voor opslag. Via de query's wordt gedetailleerde informatie over de SATA-controller, SATA-apparaten en RAID verkregen, alsmede statusinformatie voor de apparaten. Die informatie wordt vervolgens weergegeven in de Intel(R) Matrix Storage Console.
Wanneer u de Intel(R) Matrix Storage Console opent, verschijnt het hoofdvenster met daarin informatie over apparaten verdeeld over twee deelvensters. Welke informatie wordt weergegeven, is afhankelijk van de geselecteerde modus. De ondersteunde modi zijn de basismodus en de geavanceerde modus.
Basismodus: |
Toont de status van de harde schijven en een illustratie van het huidige RAID-volume. U kunt naar de geavanceerde modus gaan door op de knop ‘Overschakelen naar geavanceerde modus' te klikken (indien aanwezig) of door Geavanceerde modus te selecteren in het menu Beeld. |
Geavanceerde modus: |
Toont een combinatie van logische en fysieke weergaven van de harde schijven en de ondersteunde RAID-volumes die aanwezig zijn. In de logische weergaven ziet u details van de RAID-arrays en -volumes. De fysieke weergave toont details over harde schijven en de manier waarop ze met elkaar zijn verbonden. |
Het venster wordt automatisch bijgewerkt wanneer de configuratie van een SATA-apparaat of een RAID-volume wordt gewijzigd. U kunt het venster handmatig bijwerken door 'Vernieuwen' te selecteren in het menu 'Beeld' of door op F5 te drukken.
Opmerking: Dit is een voorbeeld van een typisch RAID-systeem. Het is mogelijk dat u op uw scherm iets anders ziet als het besturingssysteem op een andere schijf is geïnstalleerd en er meer of minder RAID-volumes aanwezig zijn. Als er in een systeem geen RAID-volumes zijn, wordt de status van de harde schijven getoond.
Opmerking: Dit is een voorbeeld van een typisch RAID-systeem met vier harde schijven. Het is mogelijk dat u op uw scherm iets anders ziet als het besturingssysteem op een andere schijf is geïnstalleerd en er meer of minder RAID-volumes aanwezig zijn. Als er in een systeem geen RAID-volumes zijn, wordt de status van de harde schijven getoond.
Het deelvenster aan de linkerkant, het apparaatvenster, toont de logische en fysieke weergaven van de apparaten waaruit het SATA-opslagsubsysteem bestaat. Tot de weergegeven apparaten behoren de SATA-controller, alle ondersteunde SATA-schijven, alle ondersteunde ATAPI-schijven en alle ondersteunde RAID-volumes die aanwezig zijn in het systeem.
Selecteer een apparaat en in het deelvenster rechts, het informatievenster, wordt informatie over dat apparaat weergegeven. De bovenstaande afbeelding toont een voorbeeld van de weergave van de geavanceerde modus, terwijl vier harde schijven aanwezig zijn. Er zijn twee volumes, MyRAID5 en MyRAID10, die één array delen. Dit is een voorbeeld van een RAID-configuratie waarin Matrix RAID wordt gebruikt.
Wanneer u de optie Systeemrapport in het menu Beeld selecteert, verschijnt een rapport met systeemgegevens, zoals het processortype, het besturingssysteem en de apparaten die deel uitmaken van het subsysteem voor opslag. In het rapport wordt ook informatie gegeven over de RAID-arrays en -volumes en gegevens die de fysieke harde schijven beschrijven. U kunt het systeemrapport afdrukken en opslaan door op de desbetreffende knop in het dialoogvenster te klikken. Het is vaak een goed idee om het systeemrapport af te drukken voordat u technische ondersteuning aanvraagt.
Wanneer u de optie Ondersteuning in het menu Help selecteert, verschijnt een dialoogvenster met koppelingen naar websites waar u updates voor producten, technische ondersteuning, documentatie en andere productinformatie kunt verkrijgen. Standaard gaat u met de koppelingen naar de ondersteuningspagina's van Intel, maar het is mogelijk dat de systeemfabrikant de koppelingen heeft aangepast. Intel raadt u aan om de resources op de ondersteuningspagina te gebruiken voor het verkrijgen van technische ondersteuning en informatie over updates voor producten of om direct contact op te nemen met de systeemleverancier.
Wanneer deze optie wordt geselecteerd in het menu ‘Help’, wordt in het dialoogvenster Info productinformatie over Intel Matrix Storage Manager weergegeven, inclusief het nummer van de geïnstalleerde versie.
In het informatievenster vindt u informatie over het geselecteerde apparaat. De onderstaande tabellen geven een overzicht van de parameters voor elk type apparaat. Als een parameter niet van toepassing is voor het apparaat dat u hebt geselecteerd, wordt die parameter niet weergegeven.
Parameter |
Waarde |
---|---|
Status |
Geen actieve migraties: Er worden geen migraties uitgevoerd en er worden geen volumes opnieuw samengesteld. |
Bezig met opnieuw samenstellen: Eén of meer RAID-volumes worden opnieuw samengesteld. |
|
Harde schijven worden toegevoegd: Het stuurprogramma voor Intel Matrix Storage Manager is bezig met het toevoegen van één of meer leden en het migreren van gegevens in de array. |
|
Harde schijven worden vervangen: Eén of meer RAID-volumes worden opnieuw samengesteld op een reserveschijf als gevolg van een SMART-gebeurtenis op een harde schijf in het desbetreffende volume. |
|
Schrijfcache van harde schijf ingeschakeld |
Geeft aan of de schrijfcache is ingeschakeld voor de harde schijven in de array. |
Grootte |
Geeft de capaciteit in gigabytes van de array aan. |
Vrije ruimte |
Geeft aan hoe veel ruimte in de array niet wordt gebruikt door een RAID-volume. Deze ruimte kan worden gebruikt om een tweede RAID-volume te maken. |
Aantal harde schijven |
Geeft aan hoe veel schijven deel uitmaken van de array. |
Schijflid [1, 2, 3, 4, 5, 6] |
Rapporteert fabrikant en modelnummer van elke harde schijf die lid is van de array. |
Aantal volumes |
Geeft het aantal RAID-volumes in de array aan. Als het aantal volumes gelijk is aan 1 en er vrije ruimte beschikbaar is, kan een tweede RAID-volume worden gemaakt in de array. |
Volumelid [1, 2] |
Rapporteert de naam van elk RAID-volume in de array. |
Parameter |
Waarde |
---|---|
Status |
Normaal: De gegevens op het volume zijn volledig toegankelijk. |
Storing: Voor een RAID 0-volume betekent deze status dat één of meer leden ontbreken of storingen vertonen. Voor RAID 1-volumes betekent de status dat beide leden storingen vertonen. Voor een RAID 5- of RAID10-volume betekent deze status dat twee of meer leden ontbreken of storingen vertonen. Opmerking: Onder bepaalde omstandigheden kan voor een RAID 10-volume worden gemeld dat het verslechterd is, ook al ontbreken twee leden of vertonen twee leden storingen. |
|
Verslechterd: Deze status geldt alleen voor RAID 1-, RAID 5- en RAID 10-volumes. Met de status wordt aangegeven dat een lid storingen vertoont of ontbreekt. |
|
SMART-gebeurtenis: Een harde schijf heeft het niveau overschreden waarop herstel nog mogelijk is en heeft een SMART-gebeurtenis gerapporteerd. |
|
Bezig met opnieuw samenstellen: Deze status geldt alleen voor RAID 0-, RAID 5- en RAID 10-volumes. Hiermee wordt aangegeven dat gegevens worden gekopieerd naar een spiegel- of reserveschijf en dat de redundantie van gegevens wordt hersteld. |
|
Migratie: Geeft aan dat gegevens worden gemigreerd naar een tweede schijf of array en dat een RAID-volume wordt gemaakt. |
|
Systeemvolume |
Geeft aan of dit volume beveiligde bestanden van het besturingssysteem bevat. |
Write-back cache volume ingeschakeld |
Geeft aan of de voorziening write-back cache is ingeschakeld voor het volume. Deze voorziening is alleen beschikbaar voor RAID 5-volumes. |
RAID-niveau |
Geeft aan welk RAID-niveau wordt gebruikt voor het volume. |
Stripgrootte |
Rapporteert de grootte van de logische gegevensblokken die worden gebruikt voor RAID 0-, RAID 5- en RAID 10-volumes. De stripgrootte wordt aangegeven in kilobytes. |
Grootte |
Rapporteert de totale capaciteit van het volume in gigabytes. |
Aantal harde schijven |
Rapporteert het aantal harde schijven dat het volume beslaat. |
Schijflid [1, 2, 3, 4, 5, 6] |
Rapporteert fabrikant en modelnummer van elke harde schijf die wordt gebruikt voor het volume. |
Hoofdarray |
Rapporteert de naam van de array waarvan dit volume deel uitmaakt. |
Parameter |
Waarde |
---|---|
Gebruik |
Arraylid: De harde schijf is met andere schijven gegroepeerd om een array met RAID-volumes te vormen. De RAID-volumes zijn zichtbaar voor het besturingssysteem, maar de afzonderlijke schijven niet. |
Non-RAID-schijf: De harde schijf bevat geen RAID-metadata en is zichtbaar en beschikbaar voor het besturingssysteem. |
|
Geen: De harde schijf bevat metadata en is daarom niet zichtbaar voor het besturingssysteem, maar de harde schijf is geen arraylid. |
|
Status |
Normaal: De harde schijf is aanwezig en functioneert volgens verwachting. |
Er is een fout opgetreden: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is. Dit zal worden aangegeven in de gebruikersinterface van Intel Matrix Storage Manager option ROM. |
|
SMART-gebeurtenis: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is en er een kans op een storing bestaat. |
|
Ontbreekt: De harde schijf is niet aanwezig. |
|
Niet-compatibele versie: De harde schijf bevat RAID-metadata, maar de versie is niet compatibel met de huidige versie van de RAID-software. |
|
Storing: Wijst op dezelfde conditie als 'Er is een fout opgetreden'. Dit wordt aangegeven in de Intel Matrix Storage Console. |
|
Apparaatpoort |
Geeft aan op welke poort van de SATA-controller de harde schijf is aangesloten. |
Huidige SATA-overdrachtmodus |
Rapporteert de modus voor de SATA-overdracht tussen de SATA-controller en de SATA-schijf. De meest voorkomende waarden voor deze parameter zijn: Generatie 1:150 Mbytes/s Generatie 2:300 Mbytes/s. |
Model |
Geeft het modelnummer van de harde schijf aan. |
Serienummer |
Rapporteert het serienummer dat door de fabrikant is toegewezen aan de harde schijf. |
Firmware |
Rapporteert het versienummer van de firmware in het schijfstation. |
Ondersteuning voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen |
Rapporteert of de harde schijf ondersteuning biedt voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen. |
Schrijfcache van harde schijf ingeschakeld |
Geeft aan of de schrijfcache is ingeschakeld voor de harde schijf. |
Aantal volumes |
Rapporteert het aantal volumes in de array. |
Volumelid [1, 2] |
Rapporteert de naam van de volumes waarvan de harde schijf een lid is. |
Hoofdarray |
Rapporteert de naam van de RAID-array waarvan de harde schijf een lid is. |
Parameter |
Waarde |
---|---|
Gebruik |
Non-RAID-schijf: Deze harde schijf wordt niet gebruikt in een RAID-array of een volume. Deze harde schijf kan worden gebruikt als RAID-reserve of als een gewone schijf voor de opslag van gegevens. |
Reserve: Deze harde schijf is gemarkeerd als de doelschijf indien een volume automatisch opnieuw moet worden samengesteld. |
|
Onbekend gebruik harde schijf: Het bleek niet mogelijk om vast te stellen hoe deze harde schijf wordt gebruikt. Dit kan het gevolg zijn van incompatibiliteit tussen de versie van de software en de configuratie van de harde schijf. |
|
Status |
Normaal: De harde schijf is aanwezig en functioneert volgens verwachting. |
Er is een fout opgetreden: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is. Dit zal worden aangegeven in de gebruikersinterface van Intel Matrix Storage Manager option ROM. |
|
SMART-gebeurtenis: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is en er een kans op een storing bestaat. |
|
Storing: Wijst op dezelfde conditie als 'Er is een fout opgetreden'. Dit wordt aangegeven in de Intel Matrix Storage Console. |
|
Apparaatpoort |
Geeft aan op welke poort van de SATA-controller de harde schijf is aangesloten. |
Huidige SATA-overdrachtmodus |
Rapporteert de modus voor de SATA-overdracht tussen de SATA-controller en de SATA-schijf. De meest voorkomende waarden voor deze parameter zijn: Generatie 1:150 Mbytes/s Generatie 2:300 Mbytes/s. |
Model |
Geeft het modelnummer van de harde schijf aan. |
Serienummer |
Rapporteert het serienummer dat door de fabrikant is toegewezen aan de harde schijf. |
Firmware |
Rapporteert het versienummer van de firmware in het schijfstation. |
Ondersteuning voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen |
Rapporteert of de harde schijf ondersteuning biedt voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen. |
Systeemschijf |
Geeft aan of deze harde schijf beveiligde bestanden van het besturingssysteem bevat. |
Grootte |
Geeft de totale capaciteit (in gigabytes) aan van de harde schijf. |
Naam |
Beschrijving |
---|---|
Status |
Normaal: De harde schijf is aanwezig en functioneert volgens verwachting. |
Er is een fout opgetreden: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is. Dit zal worden aangegeven in de gebruikersinterface van Intel Matrix Storage Manager option ROM. |
|
SMART-gebeurtenis: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is en er een kans op een storing bestaat. |
|
Storing: Wijst op dezelfde conditie als 'Er is een fout opgetreden'. Dit wordt aangegeven in de Intel Matrix Storage Console. |
|
Apparaatpoort |
Geeft aan op welke poort van de SATA-controller de harde schijf is aangesloten. |
Huidige SATA-overdrachtmodus |
Rapporteert de modus voor de SATA-overdracht tussen de SATA-controller en de SATA-schijf. De meest voorkomende waarden voor deze parameter zijn: Generatie 1:150 Mbytes/s Generatie 2:300 Mbytes/s. |
Model |
Geeft het modelnummer van de harde schijf aan. |
Serienummer |
Rapporteert het serienummer dat door de fabrikant is toegewezen aan de harde schijf. |
Firmware |
Rapporteert het versienummer van de firmware in het schijfstation. |
Ondersteuning voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen |
Rapporteert of de harde schijf ondersteuning biedt voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen. |
Grootte |
Geeft de totale capaciteit (in gigabytes) aan van de harde schijf. |
De Intel(R) Matrix Storage Console kan in twee modi worden weergegeven: de basismodus en de geavanceerde modus.
De basismodus is een eenvoudige weergave van apparaatinformatie in de vorm van statusberichten en illustraties. In abnormale situaties, zoals wanneer een harde schijf ontbreekt of een storing vertoont, is in het venster Detail een knop beschikbaar waarmee de geavanceerde modus kan worden geactiveerd om het probleem te beheren.
In de geavanceerde modus zijn verschillende opties beschikbaar voor het beheer van het opslagsubsysteem. Deze opties zijn te vinden in het menu Acties en kunnen worden weergegeven door met de rechtermuisknop te klikken op een apparaat in het apparaatvenster. Deze opties worden hieronder beschreven.
Let op:
Wanneer u een RAID-volume maakt, worden ALLE BESTAANDE GEGEVENS ONHERSTELBAAR VERWIJDERD van de harde schijven die worden gebruikt voor het volume. Maak dus een reservekopie van belangrijke gegevens voordat u een RAID-volume maakt.
Opmerking over SMART-gebeurtenissen: Als één of meer van de voor het RAID-volume geselecteerde SATA-schijven een SMART-gebeurtenis hebben gerapporteerd, kunt u geen RAID-volume maken. Als u denkt dat de SMART-gebeurtenis de normale werking van de schijf niet belemmert, kunt u met de rechtermuisknop op de betreffende schijf klikken en 'SMART-gebeurtenis opnieuw instellen' selecteren. Vervolgens kunt u een RAID-volume maken met behulp van deze schijf. Dit wordt niet aanbevolen, tenzij u precies begrijpt wat de reden van de SMART-gebeurtenis is.
Gebruik deze methode om een leeg volume te maken.
Let op: Wanneer u een RAID-volume maakt, worden alle gegevens op de geselecteerde harde schijven onherstelbaar verwijderd. Maak dus een reservekopie van belangrijke gegevens voordat u een RAID-volume maakt.
Selecteer 'RAID-volume maken' in het menu Acties. Er verschijnt een wizard die u begeleidt bij het maken van het RAID-volume. U kunt twee of meer harde schijven gebruiken voor het volume, afhankelijk van het RAID-niveau dat u kiest.
De voorziening Matrix RAID maakt het mogelijk om twee volumes binnen één array te maken. Als u dat wilt doen, selecteert u een volumecapaciteit die kleiner is dan de totale capaciteit van de array. Op die manier blijft vrije ruimte in de array over voor het tweede RAID-volume. Het tweede volume zal automatisch de resterende ruimte in de array in beslag nemen.
De Intel Matrix Storage Console maakt het RAID-volume alleen. Het resulterende volume is niet gepartitioneerd en niet geformatteerd. Gebruik Schijfbeheer van Windows* om het nieuwe RAID-volume te partitioneren en te formatteren.
Gebruik deze methode wanneer u bestaande gegevens wilt behouden en een RAID-volume wilt maken waarop die gegevens staan.
Let op: Wanneer u een RAID-volume maakt met deze methode, worden alle gegevens op de doelschijven onherstelbaar verwijderd. Maak dus een reservekopie van belangrijke gegevens voordat u een RAID-volume maakt.
Selecteer 'RAID-volume maken op basis van bestaande harde schijf' in het menu Acties. Er verschijnt een wizard die u begeleidt bij het maken van een RAID-volume waarvoor één bronschijf met gegevens en een of meer doelschijven worden gebruikt.
Deze methode, migratie genaamd, kan een paar uur duren (afhankelijk van de capaciteit van de bronschijf en de systeembelasting). De voortgang van het migratieproces wordt in een dialoogvenster aangegeven. Als u dit dialoogvenster opnieuw wilt openen tijdens de migratie, klikt u in de Intel Matrix Storage Console met de rechtermuisknop op het volume dat wordt gemigreerd en selecteert u 'Voortgang migratie tonen'. Er kan niet meer dan één migratieproces tegelijk worden uitgevoerd. Als u meer dan één schijf met gegevens wilt converteren naar een RAID-volume, moet u de schijven één voor één converteren.
|
Opslagcontroller | ||||
Van dit RAID-niveau |
Naar dit RAID-niveau |
ICH6R |
ICH7R |
ICH7MDH |
ESB2 |
Eén harde schijf |
RAID 0 met 2 schijven |
JA |
JA |
JA |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 0 met 3 of 4 schijven. |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 0 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 1 met 2 schijven |
JA |
JA |
JA |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 10 met 4 schijven |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 5 met 3 of 4 schijven. |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
Eén harde schijf |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 1 met 2 schijven |
RAID 5 met 3 of 4 schijven. |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 1 met 2 schijven |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 0 met 2 schijven |
RAID 5 met 3 of 4 schijven. |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 0 met 2 schijven |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 0 met 3 schijven |
RAID 5 met 4 schijven |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 0 met 3 schijven |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 0 met 4 schijven |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
RAID 10 met 4 schijven |
RAID 5 met 4 schijven |
NEE |
JA |
NEE |
JA |
RAID 10 met 4 schijven |
RAID 5 met 5 of 6 schijven. |
NEE |
NEE |
NEE |
JA |
Let op: Wanneer u een RAID-volume verwijdert, worden alle gegevens op alle harde schijven die deel uitmaken van het RAID-volume, onherstelbaar verwijderd. Maak dus een reservekopie van belangrijke gegevens voordat u een volume verwijdert.
Klik met de rechtermuisknop op het volume en selecteer 'Volume verwijderen' in het pop-up menu.
Er verschijnt een wizard die u begeleidt bij het verwijderen van een RAID-volume.
Klik met de rechtermuisknop op het volume en selecteer 'Volume wijzigen' in het pop-up menu.
Er verschijnt een wizard die u begeleidt bij het wijzigen van de naam van een RAID-volume.
Met deze optie kunt u tevens een migratie naar een ander RAID-niveau uitvoeren (dat wil zeggen migreren van een RAID0/1/10-volume naar een RAID 5-volume).
Let op: Wanneer een harde schijf wordt gemarkeerd als reserveschijf, worden alle gegevens op die schijf onherstelbaar verwijderd. Maak dus een reservekopie van alle belangrijke gegevens voordat u een schijf markeert als reserveschijf.
Met deze optie kunt u vaste schijven markeren als de doelschijven wanneer volumes automatisch opnieuw worden samengesteld. Als u een harde schijf wilt markeren als reserveschijf, klikt u op een van de schijven in de lijst met non-RAID-schijven in het apparaatvenster en selecteert u ‘Markeren als reserve'. Er verschijnt een dialoogvenster. Klik op OK om de geselecteerde schijf te markeren als reserve.
Alleen non-RAID-schijven die zijn gemarkeerd als reserve, kunnen opnieuw worden ingesteld op non-RAID. Klik met de rechtermuisknop op een reserveschijf in de lijst met non-RAID-schijven in het apparaatvenster en selecteer ‘Harde schijf instellen op non-RAID’ in het pop-up menu. De schijf, die lid was van een RAID-array, wordt een non-RAID-schijf.
Selecteer ‘Opnieuw scannen naar Plug en Play-apparaten’ in het menu Acties om toegevoegde of verwijderde vaste schijven te detecteren. Wanneer de scan is uitgevoerd, wordt de bijgewerkte informatie weergegeven in de geavanceerde modus. Deze actie komt overeen met het selecteren van ‘Zoeken naar gewijzigde apparaten’ in Apparaatbeheer van Windows.
Schrijfcache is een voorziening die de prestaties verbetert en die wordt ondersteund door sommige harde schijven. Als u de schrijfcache inschakelt, verbeteren de prestaties omdat gegevens tijdelijk worden opgeslagen voordat deze naar de harde schijf worden geschreven. Het nadeel van een ingeschakelde schrijfcache is dat de gegevens in de cache verloren kunnen gaan als de stroom uitvalt. Als u de schrijfcache wilt in- of uitschakelen, klikt u met de rechtermuisknop op de RAID-array en selecteert u Schrijfcache harde schijf inschakelen (of uitschakelen). De wijzigingen worden pas van kracht als u de computer opnieuw hebt gestart.
Opmerking: Deze optie is alleen van toepassing voor RAID 5.
Opmerking: De write-back cache wordt automatisch in- of uitgeschakeld als een UPS (Uninterruptible Power Supply) wordt gebruikt.
Wanneer wordt overgeschakeld van wisselstroom naar gelijkstroom, hetgeen gebeurt wanneer de wisselstroom uitvalt of wordt losgekoppeld, wordt de write-back cache leeg gemaakt en uitgeschakeld.
Wanneer wordt overgeschakeld van gelijkstroom naar wisselstroom, hetgeen gebeurt wanneer de wisselstroom wordt hersteld, wordt de write-back cache opnieuw ingeschakeld.
Wanneer de write-back cache voor een volume ingeschakeld is, kunnen schrijfopdrachten worden gecombineerd. Het schrijven van de cache naar het RAID 5-volume verloopt efficiënter. De write-back cache kan op elk moment worden in- of uitgeschakeld, zonder dat het nodig is de computer opnieuw te starten. Klik met de rechtermuisknop op het volume en selecteer 'Write-back cache volume inschakelen' in het pop-up menu.
Opmerking: De optie 'Voortgang van de migratie tonen' is alleen beschikbaar wanneer gegevens worden gemigreerd.
Klik met de rechtermuisknop op de bronschijf en selecteer 'Voortgang migratie tonen' in het pop-up menu. Er wordt een dialoogvenster geopend waarin de voortgang van de migratie wordt uitgedrukt in een percentage.
Volume herstellen
Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, kan een volume met een storing worden hersteld met de optie 'Volume herstellen', nadat de harde schijf die de storing veroorzaakt heeft, fysiek is vervangen:
Klik met de rechtermuisknop op het volume met de storing en selecteer 'Volume herstellen'. Er wordt een dialoogvenster van de Intel Matrix Storage Console weergegeven. Klik op OK om door te gaan. Wanneer het volume is hersteld, wordt voor de volumestatus de waarde ‘Normaal’ weergegeven.
Als voor een RAID-volume een verslechtering of storing wordt gerapporteerd door Intel(R) Matrix Storage Manager, kan het mogelijk zijn om het volume te herstellen. Als herstel niet mogelijk is, moet u het RAID-volume opnieuw maken en de gegevens handmatig herstellen met een reservekopie. Raadpleeg hieronder de sectie die van toepassing is op het gerapporteerde RAID-probleem om de RAID-configuratie te herstellen.
Voor een RAID 0-volume wordt een storing gemeld wanneer zich een storing voordoet op een van de leden of wanneer een schijf is losgekoppeld. In beide scenario's zijn het RAID 0-volume en de gegevens in het volume niet meer toegankelijk. Het RAID 0-volume kan worden hersteld als een lid losgekoppeld is, maar het kan niet worden hersteld als zich een storing heeft voorgedaan.
Normal
aangeven.Failed
aangeven en u vragen om op Ctrl-I
te drukken om de gebruikersinterface te openen.Ctrl-I
om het MAIN MENU
te openen.
2
in het hoofdmenu om het RAID-volume te verwijderen.DELETE VOLUME MENU
het RAID 0-volume met de storing (gebruik de pijltoetsen).Delete
om het volume te verwijderen.Y
om de verwijdering te bevestigen.Voor een RAID 1-volume wordt een verslechtering gemeld wanneer zich een storing voordoet op een van de leden of wanneer een lid is losgekoppeld en de gegevens niet meer kunnen worden gespiegeld. Als gevolg daarvan kan het systeem alleen het functionele lid gebruiken. Om de spiegeling en redundantie van gegevens te herstellen, volgt u de onderstaande procedures.
Rebuild
aangeven.Deze situatie kan zich voordoen wanneer er twee RAID-volumes (0 en 1) voorkomen binnen één RAID-array (zie Matrix RAID). Voor een RAID 0-volume wordt een storing gemeld en voor een RAID 1-volume wordt een verslechtering gemeld wanneer zich een storing voordoet op een van de leden of wanneer een schijf is losgekoppeld.
Normal
aangeven en voor het RAID 1-volume de status Rebuild
.
Normal
aangeven en voor het RAID 1-volume de status Rebuild
.
Degraded
aangeven en voor het RAID 0-volume de status Failed
.
Failed
aangeven en voor het RAID 1-volume de status Degraded
.
F6
te drukken om het RAID-stuurprogramma te laden.F6
om het RAID-stuurprogramma te installeren op de nieuwe non-RAID-schijf.
Voor een RAID 5-volume wordt een verslechtering gemeld wanneer zich een storing voordoet op een van de leden of wanneer een lid is losgekoppeld. Als dat het geval is, volgt u de desbetreffende procedure hieronder:
Rebuild
aangeven.
Rebuild
aangeven.
Voor een RAID 5-volume wordt een storing gemeld als zich een storing heeft voorgedaan in meer dan één lid. Als dat het geval is, volgt u de procedure hieronder: Met deze procedure wordt het RAID 5-volume met de storing verwijderd en een nieuw RAID 5-volume gemaakt. Daarbij worden het RAID 5-volume met de storing en de gegevens op het volume niet hersteld. Nadat u het nieuwe RAID 5-volume hebt gemaakt, moet u de gegevens herstellen op basis van reservekopieën en alle software die op het RAID 5-volume stond, opnieuw installeren.
Failed
aangeven en u vragen om op Ctrl-I
te drukken om de gebruikersinterface te openen.Ctrl-I
om het MAIN MENU
te openen.
2
in het hoofdmenu om het RAID-volume te verwijderen.
DELETE VOLUME MENU
het RAID 5-volume met de storing (gebruik de pijltoetsen).Delete
om het volume te verwijderen.Y
om de verwijdering te bevestigen.Voor een RAID 10-volume wordt een verslechtering gemeld wanneer zich een storing voordoet op een van de leden of wanneer een lid is losgekoppeld. Als dat het geval is, herstelt u het volume door de desbetreffende procedure hieronder te volgen:
Rebuild
aangeven.
Rebuild
aangeven.Voor een RAID 10-volume wordt een storing gemeld wanneer zich een storing voordoet op ten minste twee van de leden. Als dat het geval is, volgt u de procedure hieronder: Met deze procedure wordt het RAID 10-volume met de storing verwijderd en wordt een nieuw RAID 10-volume gemaakt. Het RAID 10-volume en de gegevens op het volume worden daarbij niet hersteld.
Leden met een storing
Failed
aangeven en u vragen om op Ctrl-I
te drukken om de gebruikersinterface te openen.Ctrl-I
om het MAIN MENU
te openen.
2
in het hoofdmenu om het RAID-volume te verwijderen.DELETE VOLUME MENU
het RAID 10-volume met de storing (gebruik de pijltoetsen).Delete
om het volume te verwijderen.Y
om de verwijdering te bevestigen.
Het Controleprogramma voor gebeurtenissen is een systeemservice die wordt geïnstalleerd op het systeem wanneer de software voor Intel(R) Matrix Storage Manager wordt geïnstalleerd. Deze service wordt gestart wanneer de gebruiker zich aanmeldt en wordt op de achtergrond uitgevoerd tijdens het gebruik van het systeem. Het controleprogramma voor gebeurtenissen communiceert met het stuurprogramma van Intel Matrix Storage Manager, de Intel Matrix Storage Console en de applet voor het taakbalkpictogram om ervoor te zorgen dat de status van alle drie gesynchroniseerd is en om gebeurtenissen te melden. Wanneer zich een gebeurtenis voordoet, vraagt het controleprogramma aan de applet voor het taakbalkpictogram om het pictogram voor Intel Matrix Storage Manager weer te geven en in een ballon of dialoogvenster de gebeurtenis te beschrijven.
Er worden meldingen weergegeven voor wijzigingen in de status van een RAID-volume, I/O-fouten op harde schijven en SMART-gebeurtenissen op harde schijven. Wanneer een van deze gebeurtenissen zich voordoet, legt het controleprogramma de gebeurtenis vast in het NT-gebeurtenissenlogboek en het gebeurtenissenlogboek van Intel Matrix Storage Manager. De tabel hieronder beschrijft de opties die beschikbaar zijn wanneer u met de rechtermuisknop op het taakbalkpictogram van Intel Matrix Storage Manager klikt.
Optie |
Beschrijving |
---|---|
Intel Matrix Storage Console starten |
Opent de Intel Matrix Storage Console met informatie over de status van de gebeurtenis. |
Huidige waarschuwing nu negeren |
Het Controleprogramma voor gebeurtenissen negeert de huidige gebeurtenis en het taakbalkpictogram wordt verborgen totdat de gebruiker zich opnieuw aanmeldt of een volgende gebeurtenis plaatsvindt. |
Intel producten en services |
|
---|---|
Intel(R) Matrix Storage Manager |
Software voor SATA-opslag die zorgt voor energievoorzieningen en betere prestaties op mobiele systemen en prestaties en voorzieningen voor gegevensbescherming op andere systemen. |
Intel(R) Matrix Storage Manager option ROM |
Het Option ROM is een module die wordt geïntegreerd met het systeem-BIOS en die voorziet in ondersteuning voor het opstarten van RAID-volumes en een gebruikersinterface voor het configureren en beheren van de RAID-volumes. |
Matrix RAID |
Software waarmee twee onafhankelijke RAID-volumes binnen één array kunnen worden gemaakt, beheerd en gebruikt. |
Intel(R) Matrix Storage Console |
De software die voorziet in de interface voor het beheer van het SATA AHCI- en RAID-subsysteem binnen de ondersteunde besturingssystemen. Raadpleeg Systeemvereisten voor meer informatie. |
Algemene RAID-terminologie |
|
RAID |
Redundant Array of Independent Drives: een technologie die het mogelijk maakt om gegevens te organiseren op meerdere harde schijven en op die manier te voorzien in redundantie van gegevens of betere prestaties bij de opslag van gegevens. |
RAID-array |
Een logische groepering van fysieke harde schijven. |
Lid |
Een harde schijf die wordt gebruikt binnen een RAID-array. |
RAID-volume |
Een vaste hoeveelheid ruimte binnen een RAID-array die er voor het besturingssysteem uitziet als één fysieke harde schijf. Elk RAID-volume wordt gemaakt op een bepaald RAID-niveau en kan voorzien in redundantie van gegevens of verbetering van de prestaties bij het opslaan van gegevens. |
RAID-niveau |
Een bepaalde set kenmerken die wordt toegepast op een RAID-volume. Met deze kenmerken wordt bepaald hoe gegevens in een RAID-volume worden opgeslagen en beheerd en worden de prestaties bij lezen en schrijven verbeterd of wordt voorzien in een grotere fouttolerantie. |
RAID 0 (striping) |
De gegevens op het RAID-volume worden in strips verdeeld over de leden van de array. De gegevens worden verdeeld in eenheden en die eenheden worden verdeeld over de leden zonder dat hierbij gezorgd wordt voor redundantie. Het resultaat is dat de prestaties bij lezen en schrijven verbeteren. |
RAID 1 (spiegelen) |
De gegevens op het RAID-volume worden gespiegeld over de leden van de array. Spiegelen is de term die wordt gebruikt om de belangrijkste voorziening van RAID 1 te beschrijven. De gegevens worden twee maal geschreven, één keer naar elk lid, waarmee voorzien wordt in redundantie van de gegevens en een vergrote fouttolerantie. |
RAID 5 (striping met pariteit) |
De gegevens op het RAID-volume worden met pariteit in strips verdeeld over de leden van de array. De pariteitsgegevens worden tegelijk met de gegevens in een roterende volgorde naar de leden van de array geschreven. Dit RAID-niveau verdient de voorkeur als efficiëntie, fouttolerantie en prestaties van belang zijn. |
RAID 10 (striping en spiegelen) |
Het RAID-niveau waarop informatie in strips over een array van twee schijven wordt verdeeld om de prestaties te verbeteren. Voor de fouttolerantie heeft elke schijf daarnaast een spiegelschijf. RAID 10 levert de prestatievoordelen van RAID 0 en de redundantie van RAID 1. Er zijn echter wel vier harde schijven voor nodig. |
Metadata |
Metadata zijn gegevens over gegevens of informatie over informatie. Voor RAID-volumes bestaan de metadata uit informatie over de manier waarop de gebruikersbestanden en systeembestanden worden opgeslagen op een RAID-volume. |
Migratie |
Het proces waarmee de systeemconfiguratie voor de gegevensopslag wordt geconverteerd van een non-RAID-configuratie (pass-thru) naar een RAID-configuratie. |
Migratie naar een ander RAID-niveau |
Het proces waarmee de systeemconfiguratie voor de gegevensopslag wordt geconverteerd van een RAID-niveau naar een ander RAID-niveau. Zie Tabel 3 voor de ondersteunde migraties tussen niveaus. |
Reserveschijf |
Een SATA-schijf waarvoor in de RAID-software is opgegeven dat deze automatisch moet worden gebruikt als de doelschijf wanneer een volume opnieuw moet worden samengesteld als zich een storing heeft voorgedaan in een RAID-lid of een lid ontbreekt. Op RAID-niveau 0 kunnen geen reserveschijven worden gebruikt. Op RAID-niveaus 1, 5 en 10 kunt u één of meer reserveschijven gebruiken. |
Automatisch opnieuw samenstellen |
Het proces waarmee een RAID-volume (niveau 1, 5 of 10) wordt hersteld wanneer zich een storing voordoet in een RAID-lid of wanneer een lid ontbreekt. Als een reserveschijf aanwezig is, zal de software automatisch de reserveschijf gebruiken als vervanging voor de harde schijf met de storing. Een volume wordt ook automatisch opnieuw samengesteld als een RAID 1-lid wordt verwijderd en vervolgens opnieuw wordt geplaatst om de spiegeling opnieuw tot stand te brengen. RAID 0-volumes kunnen niet automatisch opnieuw worden samengesteld. |
Automatisch herstellen |
Het proces waarmee volumes automatisch worden hersteld wanneer zich een storing heeft voorgedaan vanwege een ontbrekende schijf. Voor RAID 0-volumes geldt dat als alle lidschijven aanwezig zijn terwijl het volume een storing vertoont, het option ROM het volume zal markeren als 'Failed'. Voor redundante RAID-volumes geldt dat als de laatst verwijderde schijf wordt vervangen en er voldoende schijven zonder storingen aanwezig zijn, de status van het volume wordt gewijzigd in 'Verslechterd'. |
Terminologie met betrekking tot opslag |
|
RAID-controller |
De RAID-controller maakt en beheert RAID-arrays en RAID-volumes en zorgt daarmee voor betere prestaties bij lezen en schrijven of een grotere fouttolerantie. |
SATA-controller |
De SATA-controller is geïntegreerd in de I/O-controllerhub van het systeem. Deze controller beheert de SATA-apparaten en fungeert voor die apparaten als de interface naar het systeem. |
AHCI |
Advanced Host Controller Interface: een interfacespecificatie die het voor het opslagstuurprogramma mogelijk maakt om geavanceerde SATA-voorzieningen, zoals geïntegreerde opdrachtwachtrijen, geïntegreerde hot-plugging en energiebeheer, in te schakelen. |
Hot Plug |
De onaangekondigde verwijdering en plaatsing van een SATA-schijf, terwijl het systeem aan staat. |
Geïntegreerde opdrachtwachtrij |
Een opdrachtprotocol in SATA dat het mogelijk maakt dat meerdere opdrachten voor een harde schijf tegelijkertijd wachten op uitvoering. De opdrachten worden dynamisch opnieuw geordend om te zorgen voor optimale prestaties van de harde schijf. |
ATAPI-apparaat |
Een opslagapparaat met hoge capaciteit en een parallelle interface, zoals cd-rom-, cd-rw-, dvd-rom- en tapestations. |
SATA-schijf |
Een harde schijf met een interface die gegevens overdraagt via een serieel protocol en zo communiceert met de SATA-controller. |
eSATA |
Een externe SATA-schijf. |
SATA-opslagsubsysteem |
Alle hardware en software van een systeem die betrokken is bij het opslaan van gegevens op SATA-schijven. |
SATA-overdrachtmodus |
De snelheid waarmee de SATA-controller en de SATA-schijven met elkaar communiceren. |
SMART-gebeurtenis |
Self-Monitoring, Analysis and Reporting Technology: een open standaard voor de ontwikkeling van harde schijven en softwaresystemen waarmee harde schijven automatisch worden gecontroleerd en potentiële problemen worden gerapporteerd. |
Schrijfcache van harde schijf |
Een cachegeheugen binnen een schijfstation waarin gegevens tijdelijk worden opgeslagen voordat ze worden gekopieerd naar niet-vluchtig geheugen. |
Write-back cache volume |
Deze voorziening is alleen beschikbaar voor RAID 5-volumes. De voorziening write-back cache wordt ondersteund door het stuurprogramma van Intel Matrix Storage Manager om de prestaties bij lezen en schrijven te verbeteren in een RAID 5-array. Meerdere I/O-aanvragen van de host worden gegroepeerd in een kleiner aantal aanvragen en van de cache naar de volumes geschreven met gedefinieerde intervallen. De write-back cache kan op elk moment worden in- of uitgeschakeld, zonder dat het nodig is het systeem opnieuw te starten. |
Link Power Management |
Het vermogen van de SATA-controller om een lager energieverbruik in te stellen voor het SATA-apparaat. |
Asynchrone meldingen |
Maakt het voor een ATAPI-apparaat mogelijk om aan de SATA-controller te melden dat het apparaat aandacht vereist. |
Intel(R) en Pentium(R) zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Intel Corporation of haar dochterondernemingen in de Verenigde Staten en andere landen.
* Andere merken en namen kunnen door anderen als eigendom geclaimd worden.